8 oktober 2022 – Antonie Holleman
In deel 1 schreef ik over de oproep van Paulus tot zelfonderzoek. Hij schrijft aan de gemeente in Korinte: “Vrienden, jullie moeten nu eens kritisch naar jezelf kijken! Stel jezelf deze vraag: Leef ik echt als een gelovige?” (2 Korintiërs 13:5 BGT). In deze tijd van toenemende radicalisering en polarisatie is het zo gemakkelijk om de schuld van de problemen bij anderen te leggen en oplossingen van anderen te verwachten. Echter, dit is niet de weg die Jezus ons leert. Wij zullen eerst ons eigen hart moeten onderzoeken.
Ik eindigde het eerste deel met de opmerking dat de weg van zelfonderzoek past bij een heiligingskerk. In dit deel wil ik uitleggen wat ik daarmee bedoel. Ik wil dit doen aan de hand van een kenmerkend element van de diensten in de Kerk van de Nazarener: het open altaar. We beginnen met de ontstaansgeschiedenis van dit gebruik.
De geschiedenis van het altaar
De prediking van Wesley en de vroege Methodisten in de 17e en 18e eeuw kenmerkte zich door de oproep om te reageren op de boodschap van het evangelie. Ongelovigen werden opgeroepen om een stap van bekering en geloof in Christus te zetten en gelovigen werden uitgedaagd om zich verder te openen voor het heiligende werk van Gods Geest. In die tijd was het niet gebruikelijk om een preek af te sluiten met een oproep om naar voren te komen, zoals wij dat nu kennen van allerlei evangelisatiebijeenkomsten. Dit ontstond rond 1800 toen het Methodisme voet aan de grond kreeg in Amerika.
Men plaatste voor in de kerk een bank van ruw hout zonder leuning, na de preek werd mensen gevraagd naar voren te komen om aan die bank te knielen voor gebed. Die bank werd de mourner’s bench genoemd, of te wel de “treurbank” waar mensen berouw toonden over de eigen zonden. Een andere naam was de anxious seat, de “stoel van verontrusting”, omdat mensen verontrust waren over het eigen geestelijk leven en een nieuwe aanraking van de Geest zochten. Pas later is men die bank het altaar gaan noemen. De oproep aan de mensen was niet alleen bedoeld om naar voren te komen en zelf te bidden, er waren ook helpers die dan met deze mensen baden, de zogenaamde altar workers.
Dit gebruik van het altaar was niet alleen een onderdeel van evangelisatiediensten, maar ook van opwekkingdiensten, de zogenaamde revival meetings. In zo’n opwekkingsdienst werden de Christenen aangespoord zichzelf te onderzoeken en hun toewijding aan Christus te verdiepen in een volkomen overgave aan Hem en een ontvankelijkheid om geheel en al gevuld te worden met de heilige Geest. De Methodisten hadden ook het gebruik om in de zomermaanden campmeetings te houden. Christenen uit plaatselijke gemeentes kwamen dan voor een aantal dagen samen op een kampeerterrein in de natuur en hielden elke dag meer dan één dienst waarin ze uitgedaagd werden hun toewijding aan Christus te vernieuwen en te verdiepen door te reageren op de verkondiging en voor zich te laten bidden aan het altaar.
Dit middel van een oproep na de preek en mensen de gelegenheid geven voor zich te laten bidden was een belangrijk ingrediënt in de opwekking die in Amerika in de 19e eeuw ontstond. De Kerk van de Nazarener die tegen het einde van die eeuw uit deze beweging is voortgekomen heeft dit gebruik overgenomen en zelfs verder ontwikkeld. De jaarlijkse plaatselijke revival meeting en de district campmeeting waren een vast onderdeel van de jaarkalender van elke Nazarener gemeente. En in deze bijeenkomsten draaide het om wat er aan het altaar gebeurde in antwoord op de verkondiging. Het altaar was de plek waar de hemel de aarde raakte, waar mensen getroffen werden door Gods genade, liefde en vergeving, geconfronteerd werden met hun eigen zonden en het heiligende werk van Gods Geest ervaarden. Aan het altaar werd een geestelijke strijd gestreden en vaak ging het er erg emotioneel aan toe. Aan het altaar werd gebeden tot er bevrijding kwam en vrede in het hart. Men noemde dit praying through, blijven bidden tot er een doorbraak is. Aan het altaar ondergingen mensen verandering, werden wonden geheeld en ontvingen mensen genade en vergeving.
Een ander gebruik van het altaar is het open altaar, zoals wij het kennen van de zondagsdiensten. Het open altaar is een moment in de orde van de dienst waarop mensen in een persoonlijk gebed God kunnen zoeken met hun dank of voorbede. Mijn vader heeft in 1975 het gebruik van het open altaar in de gemeente in Rotterdam geïntroduceerd, nadat hij het had leren kennen en waarderen in Nazarener kerken in Amerika. Het heeft in Nederland even geduurd voordat de mensen eraan gewend waren, maar intussen is het een vertrouwd en geliefd onderdeel van onze diensten. Het altaar wordt in onze diensten ook gebruikt om mensen de gelegenheid te geven te reageren op de verkondiging door te knielen en persoonlijk te bidden.
Het altaar als identity marker
Wat zegt dit historisch overzicht over het altaar als een kenmerk, een identity marker, van de Kerk van de Nazarener? Het altaar is gekoppeld aan prediking die mensen oproept om zichzelf te onderzoeken en persoonlijke keuzes te maken en zich open te stellen voor wat God in hun leven wil doen door de heilige Geest. Het altaar is de plek waar wij reageren op het evangelie dat ons geraakt heeft. Opwekking gebeurt als wij op de knieën gaan en ons volledig openstellen voor de heilige Geest die ons verandert.
Tegenwoordig is het woord opwekking verbonden met de gelijknamige liederenbundel. Deze liederen zijn veelal lofprijs- en aanbiddingsliederen en leggen een ander accent dan de opwekkingsliederen uit de 19e eeuw. In de afgelopen decennia hebben deze liederen met hun eigentijdse melodieën een plek in onze diensten gevonden en hebben onze diensten verrijkt. Er is ook een andere kant, door het eenzijdig zingen van alleen of grotendeels van dit soort opwekkingsliederen verdwijnt het “altaar karakter” uit onze diensten. Er komt dan te veel nadruk op wat God voor ons gedaan heeft en doet en minder op wat Hij in ons doet. De oproep is dan meer om Hem te loven en prijzen en minder om ons aan Hem te geven. Aanbidding in de heiligingstraditie betekent meer dan de Heer loven met onze liederen. Wij aanbidden God met ons hele leven, in alles wat we doen en zijn. Om tot zo’n leven van aanbidding te komen moeten wij ons volledig geven aan God en geheiligd worden door de heilige Geest. De discipel van Jezus zal zichzelf steeds weer moeten onderzoeken om te ontdekken wat (nog) niet Christusgelijkvormig in zijn of haar leven is.
Enkele weken geleden wilde ik in een gemeente na mijn preek over de oproep tot zelfonderzoek uit 2 Korintiërs 13:5 Lied 222 uit de opwekkingsbundel laten zingen, “Doorgrond mijn hart en ken mijn weg O Heer.” Omdat het niet zo bekend is bij jongeren had ik aangegeven dat het ook een ander lied met een soortgelijke strekking mocht zijn. Het werd een ander lied. De zangleider mailde me over de wijziging en schreef dat het hem opgevallen was dat er weinig soortgelijke liederen in de opwekkingsbundel te vinden zijn. Ik geef toe dat veel van de melodieën van de altaar- en heiligingsliederen niet meer van deze tijd zijn, maar door eenzijdig mee te gaan in het overgrote aanbod van de lofprijs- en aanbiddingsliederen verdwijnt de balans in wat wij zingen en verwaarlozen wij onze eigen heiligingstraditie.
Ik benoem dit omdat de woorden van de liederen die we regelmatig zingen ons denken net zo zeer of misschien nog wel meer beïnvloeden dan de preken. We zullen dus net zo kritisch moeten zijn op de inhoud van de woorden van de liederen als van de preek. Misschien moeten de zangleiders die de liederen uitkiezen ook vertrouwd gemaakt moeten worden met onze theologische traditie. Misschien moeten we evenzeer het gesprek aangaan over de liederen die we zingen als over de preek. Dit zeg ik ook, omdat we tegenwoordig veel meer zingen dan vroeger en de preken korter zijn geworden.
Mijn conclusie is dat het altaar een kenmerkend element van een Nazarenerdienst is, waarbij de mensen worden opgeroepen hun eigen hart te onderzoeken en God te zoeken in gebed en zich open te stellen voor de aanraking van de heilige Geest die ons kan vernieuwen. Het gaat om zelfonderzoek, belijden en verwachten. Anders gezegd, onszelf een spiegel laten voorhouden, erkennen wat niet goed zit bij ons en geloven dat God ons genadig is en kan veranderen.
Als we gehoor willen geven aan de oproep van Paulus tot zelfonderzoek dan biedt het gebruik van het altaar in onze diensten een goede gelegenheid. Dit gaat echter verder dan alleen maar een vrijblijvend open altaar-moment in de diensten, we zullen de heiligingstheologie en de liturgie, die het gebruik van het altaar onderbouwen, moeten herontdekken. We kunnen echter niet de vormen van vroeger kopiëren, omdat niet alleen de tijd veranderd is, maar ook onze psychologische inzichten over de mens anders zijn dan in de 19e eeuw. We zullen met elkaar een 21ste-eeuwse invulling van onze altaar-traditie moeten ontwikkelen, zodat de diensten bijdragen tot zelfonderzoek, belijden en geloof dat God vernieuwing kan brengen. Dan gaan onze diensten bijdragen aan een cultuur van gebed, vorming en reflectie in onze gemeentes en worden wij ontvankelijk voor wat God wil doen in ons en door ons.
Bronnen
http://historymatters.gmu.edu/d/6518/
Leslie Parrot, Softly and tenderly. The altar – a place to encounter God (Kansas City, 1989).